Top 3
  1. Wolter (EKK), anders Wilckens (EKK)
  2. Moo (NICNT), anders Schnabel (HTA) of Peterson (BTCP)
  3. Gorman (mono), Bird (SGBC) of Achtemeier (Int)
Toelichting

In de 21e eeuw is er meer oog gekomen voor de eigenheid van Romeinen: meer als gelegenheidsgeschrift dan als een tijdloze Kleine Dogmatiek; meer tegen de missionaire achtergrond dan met een Lutherse bril; oog voor de opbouw van het boek (verschillende onderdelen in plaats van uit één stuk geschreven); hoofdstuk 9-11 en 12-15 niet slechts als ‘aanhangsel’ van de brief. Een belangrijke motor in deze ontwikkeling was Jewett (Herm., 2007). Sterke, zelfstandige inzichten vanuit sociologisch-historisch en retorisch oogpunt. Theologisch is het echter wat mager, en niet altijd overtuigend (in 2013 schreef hij een kortere, toegankelijkere versie van zijn commentaar: Romans: a shorter Commentary). Maar het zou jammer zijn als op deze wijze klassieke en nieuwere inzichten tegenover elkaar komen te staan. Gelukkig hoeft dat niet; verschillend nieuwer werk laat zien dat nieuwere inzichten op een kritische manier verwerkt kunnen worden tot een overtuigende lezing van Romeinen. Een mooie kennismaking met deze vorm van lezen van Romeinen is Sherwood (mono, 2020), die in een toegankelijk commentaar het onderzoek in deze nieuwe aandachtspunten van de afgelopen twee decennia evenwichtig heeft verwerkt (en ook de ontwikkelingen van de jaren ’80 en ’90: de opkomst van de New Perspective). Wel is het commentaar (te) kort op de vers-voor-vers-exegese. Grondiger werk wordt geleverd door Longenecker (NIGTC, 2016). Een prestatie van formaat in het brengen van overzicht in de zee van literatuur en meningen, samengebracht op vele honderden bladzijdes. Laat ook stemmen uit de kerkgeschiedenis aan het woord. In die zin een onmisbaar werk. Het nadeel is wel dat je snel verdrinkt in lange alinea’s vol argumenten. Dit gaat ten koste van een goede exegese die de tekst zelf op de voet volgt. Je komt niet echt in ‘the flow of the argument’ van Romeinen, en je komt niet echt Paulus op de hielen. Bovendien blijven zijn exegese en eigen theologische inzichten toch wat bleek. Elke beëxegetiseerde pericoop wordt afgesloten met een gedeelte ‘Biblical Theology’ en ‘Contextualisation for Today’ – een mooi idee – maar ook die gedeeltes zijn niet echt doortastend / blijven wat algemeen. Verder een vrij korte, maar ter zake inleiding (voor verdere onderbouwing van zijn standpunten op inleidingsvragen verwijst hij naar zijn boek Introducing Romans: Critical Issues in Paul’s Most Famous Letter, 2011). Fitzmyer is een evenwichtig commentaar van een goede exegeet (AB, 1993), al is dit commentaar voor zijn doen niet heel sterk, in vergelijking bijv. met zijn Lukas-commentaar.

Vanuit evangelicale hoek is het commentaar van Moo het beste (NICNT). Hij schreef het in 1996, en in 2018 is er een tweede druk gekomen, die de ontwikkelingen na de eerste druk heeft verwerkt. Het is theologisch en exegetisch sterk, duidelijk sterker en zelfstandiger dan Schreiner (BECNT), die een soortgelijke weg is gegaan: hij schreef in 1998 zijn commentaar, en gaf ook in 2018 een update uit. Schreiner en Moo zijn goed in gesprek met andere auteurs van commentaren en monografieën, ook Duitse, en nemen vervolgens vaak een conservatief standpunt in (NB: Moo heeft ook het Romeinendeel geschreven in de NIVAC-serie [2000], gericht op de prediking). Behoorlijk vergelijkbaar is het Duitse werk van Schnabel (HTA, 2020, 2 delen). Een soort ‘evangelical-Duitser’, die goed overzicht heeft van actuele discussies, en eenvoudig schrijft. Qua kwaliteit zit het tussen Moo en Schreiner in. Vanuit evangelicale hoek verdient verder zeker ook aandacht: Peterson (BTCP, 2017). Na zijn goede werk op Handelingen is dit ook een prettig leesbaar werk van een goede exegeet.

In Duitsland is er van oudsher veel aandacht voor Romeinen. In de vorige eeuw domineerden de commentaren van Michel (KEK 197814), Schlier (Herder, 1977), Käsemann (HNT, 1974, 19804; Engelse vertaling 1980), Wilckens (EKK, 1978/80/82) en  Stuhlmacher (NTD 1989; ook in het Engels vertaald, mono). In dit rijtje is ook Cranfield (ICC 1979/80) te plaatsten; het is soortgelijk historisch-kritisch (in 1985 heeft hij dit werk samengevat in het toegankelijke Romans: A Shorter Commentary). Van deze werken is Wilckens het beste. ‘Strakke’, zeer ter zake exegese en theologische lijnen, op hoog niveau. Een duidelijke meerwaarde zijn de kerkhistorische en dogmatische lijnen onder het gedeelte Zusammenfassung en Wirkungsgeschichte. Wel een magere inleiding. Käsemann is een heel zelfstandig werk van theologisch hoog niveau, compact geschreven; de moeite waard. Vraagt wel de nodige denkkracht om mee in gesprek te zijn. Nadeel is dat deze historisch-kritische werken geschreven zijn vóór de meer recente ontwikkelingen in het Romeinen-onderzoek, hetgeen hen op sommige punten wat eenzijdig maakt. Gelukkig verscheen in 2014/2018 Wolter (EKK, 2 delen). Dit is een zeer goed werk. Sterk in grammatica, retorische aspecten en Grieks-Romeinse parallellen. Goede inleiding. Veel scherper ter zake komend dan Longenecker. De hierboven beschreven ontwikkelingen in het Romeinen-onderzoek zijn bij hem verrijkend. Dat maakt het werk toch beter dan het eerdere werk in dezelfde serie door Wilckens. Het is ook beter dan de twee werken die ook in de 21e eeuw verschenen: Lohse (KEK, 2003) en Haacker (ThHNT, 1999, 20062). Lohse is helder geschreven, theologisch sterk, aan het einde van zijn carrière (hij was 79 jaar bij de uitgave in 2003). Sterk in de parallellen met Joodse bronnen, weinig aandacht voor Grieks-Romeinse context (doet Wolter beter). Hij is kritisch m.b.t. de New Perspective. Wat mij betreft te waarderen boven het soortgelijke werk van Haacker.

Vanuit de New Perspective is N.T. Wright (NIB deel 10, 2002) te noemen – deze is genuanceerder op dit punt dan Dunn (WBC, 1988/88, 2 delen). Dunn is een gerenommeerde exegeet, maar zijn commentaar op Romeinen is niet heel sterk (wat snel geschreven; weinig interactie met secundaire literatuur). Het voordeel van Wright is dat je met zijn actuele schrijven vaak al dicht bij lijnen naar de praktijk bent, en de opzet van de New Interpreters Bible stimuleert dat alleen nog maar.

Verder kent de Engelstalige markt vooral nog enkele sterke kleine deeltjes, prettig leesbaar en gericht op de praktijk. In 1985 verscheen Achtemeier (Int.): zelfstandig, en theologisch sterk. Soortgelijk zijn Keck (ANTC, 2005) en Matera (PCNT, 2010). Maar de beste is nog wel Gorman (mono, 2022). Gerijpte theologische en exegetische inzichten van deze kenner van Paulus, en scherp en ter zake naar de 21e-eeuwse context doorvertaald. Ook Bird (SGBC, 2016) schreef een werk dat geheel toegespitst is op onze context; zelfstandig geschreven, en zeker de moeite waard. Nog uit te komen: Gaventa in NTL.

Het oudere werk van Ridderbos (CNT2, 1959) is een knap werk, al is het met de huidige inzichten wel eenzijdig. Van Bruggen (CNT3, 2007) is meer up tot date.

Tot slot: de tweede editie van Karl Barths Der Römerbrief uit 1922 is in 2008 in Nederlandse vertaling verschenen bij uitgeverij Boom, inclusief een inleiding.