Top 3
  1. Zumstein (KEK) of Schnackenburg (Herder)
  2. Dietzfelbinger (ZB) of Michaels (NICNT)
  3. Thompson (NTL) of Ridderbos (mono)
Toelichting

Het Johannesevangelie is al vroeg gediend met twee goede commentaren, door katholieke exegeten geschreven: Brown in 1966/70 (AB, 2 delen) en vervolgens Schnackenburg (Herder, 4 delen, waarvan het laatste deel een supplementband: 19784/71/75/83; ook in het Engels vertaald (mono)). Hoewel de inzichten in het Johannes-onderzoek sinds hun uitkomen verder gegroeid zijn, blijven hun werken de moeite waard vanwege hun exegetische kwaliteiten. Zeker Schnackenburg. Hoewel zijn delen in het geheel ongeveer 1.500 pagina’s tellen, is het een commentaar dat prettig leest. Overtuigende exegese en goede (theologische) excursen.

Nog ouder, maar nog steeds de moeite waard vanwege zijn exegetische kwaliteiten, is het werk van Bultmann (KEK, 1941; 19638), in 1971 in het Engels vertaald (mono). Na Brown en Schnackenburg verscheen Ridderbos (mono, 2 delen: 1987/92), dat exegetisch, en vooral theologisch sterk is. Wel is de exegese soms wat geforceerd op punten waar hij redactielagen in dit evangelie ontkent. Historisch-kritische en inleidingsvragen krijgen minder aandacht dan bij andere commentaren.

In recente jaren is op Duits taalgebied veel verschenen. In 2001 verscheen Wengst (ThKNT, 2 delen: 20042/072; in 2019 iets ingekort in één deel herdrukt). Een wetenschappelijk goed commentaar, maar exegetisch niet altijd doortastend. Vervolgens ook in 2001: Dietzfelbinger (ZK, 2 delen, 20042). Qua opzet aardig gelijk: niet te technisch en goed toegankelijk. Maar Dietzfelbinger zet toch een meer doortastende exegese neer. Je merkt zijn levenswijsheid (hij is 77 jaar als zijn werk uitkomt), met steeds goede theologische inzichten, helder weergegeven. Geen directe interactie met andere exegeten (al heeft hij ze wel verwerkt) en geen voetnoten. Een aanrader. Thyen (HNT, 2005) is een erudiet werk. Theologisch van hoog niveau, met soms filosofische insteek (Hegel en Levinas kunnen zomaar voorbijkomen), al loopt de exegese niet altijd erg vlot. Hij leest Johannes primair in zijn literaire eindvorm, zonder aandacht voor de redactielagen, en dat is niet altijd sterk. Wat dat betreft is Zumstein (KEK, 2016) beter. Zumstein verscheen oorspronkelijk in 2014 in het Frans, en is nu (iets verkort) vertaald in het Duits. Theologisch en exegetisch sterk. In 2013 verscheen Beutler (mono, 2e druk in 2016; ook in het Engels vertaald). Een gerijpte theoloog die een sympathiek, eenvoudig, toegankelijk, bondig, theologisch commentaar geschreven heeft. Doet zodoende een beetje aan het commentaar van Ridderbos denken. Maar toch wat te kort, als je het bijvoorbeeld vergelijkt met Dietzfelbinger, Zumstein of Thyen. Men zie ook het kleine deeltje van de gerenommeerde exegeet Wilckens in NTD (1998).

Op Engels taalgebied is Thompson (NTL, 2015) een toegankelijk, evenwichtig en wetenschappelijk werk. Al is het soms net wat aan de korte kant (zoals bij Beutler). Kleiner qua opzet: Brant (PCNT, 2011). Hij geeft met een evenwichtig gebruik van de verschillende benaderingen (literair, theologisch, socio-rethorical, etc), een goed inzicht in het Johannes-evangelie. Iets uitgebreider, maar ook heel toegankelijk geschreven is Lincoln (BNTC, 2005).

In 2010 kwam het lijvige, driedelige werk van Von Wahlde (ECC, 2010) uit. Hij blaast de bronnen- en redactiekritiek op Johannes(brieven) nieuw leven in door een eigen hypothese te presenteren en die zeer grondig te onderbouwen. Deel 1 presenteert de hypothese; deel 2 is van daaruit een commentaar op het Johannesevangelie; deel 3 een commentaar op de brieven van Johannes. Dit werk is vooral de moeite waard als je dieper het Johannes-onderzoek in wil duiken wat betreft de ontstaansgeschiedenis van dit Bijbelboek, en welke invloed dat op de exegese heeft. Het is een knap werk, dat goed leesbaar gepresenteerd is. In 2009 is een commentaar op Johannes 1-4 uitgekomen van Mc Hugh (ICC, 2009). Door zijn plotselinge overlijden is dit veelbelovende historisch-kritische commentaar vroegtijdig afgebroken.

Wat evangelical-commentaren betreft: Het deel in de Baker-serie door Köstenberger (BECNT, 2004) valt wat tegen. Hij is weinig zelfstandig (leunt sterk op Ridderbos) en zijn polemische houding naar niet-evangelicals had beter plaats kunnen maken voor inhoudelijke discussie. Carson (Pillar, 1991) is pastoraal, maar weinig diepgaand op de Griekse tekst, hetgeen een weinig overtuigend werk op levert (baptistische standpunten fel verdedigd). Wie een commentaar uit evangelicale hoek wil kan het beste naar het werk van Michaels (NICNT, 2010) grijpen. Het is een veel gerijpter, overtuigender en qua methodiek evenwichtiger werk dan dat van Köstenberger of Carson. Een andere optie is Klink (ZECNT, 2016); beter dan Köstenberger of Carson, minder dan Michaels. Deze commentaren leunen trouwens behoorlijk op Ridderbos (is namelijk in het Engels vertaald).